Het VN-verdrag bepleit volledige deelname in de samenleving van iedereen ongeacht ziekte of beperking. Iedereen dacht dat het verdrag versnelling zou kunnen brengen in de hiervoor zo noodzakelijke ontschotting tussen verschillende levensdomeinen. Dat hiermee een integrale aanpak voor mensen met een beperking onder handbereik zou komen. De staat is immers verantwoordelijk voor het boeken van meetbare vooruitgang in de positie van mensen met een beperking op alle relevante levensdomeinen. In Nederland werd het verdrag pas van kracht in 2016, een jaar nadat in 2015 ook een groot aantal overheidstaken die voor mensen met een beperking van belang zijn, waren gedecentraliseerd naar de gemeenten. En juist die decentralisaties maken het realiseren van de ambities van dit verdrag ingewikkeld.
Versnipperde verantwoordelijkheid
De gemeente is intussen alweer bijna vijf jaar verantwoordelijk voor zorg en ondersteuning, arbeid en inkomen, mobiliteit en participatie, voor wonen en deels voor mobiliteit en toegankelijkheid van voorzieningen in de ruimtelijke omgeving. En daarmee zijn alle zaken die van belang zijn voor het VN Verdrag eigenlijk geen aangelegenheid van de staat meer, maar lokaal te realiseren. Het rijk is weliswaar stelselverantwoordelijk, maar voor alle genoemde domeinen geldt de welhaast heilige beleidsvrijheid van de ruim 350 gemeenten. Dat betekent dat gemeenten de vrijheid hebben om de uitvoering zelf vorm en inhoud te geven, passend bij de lokale situatie. En dat de verantwoordelijkheid voor de realisatie in praktijk ontzettend versnipperd raakt.
Beleidsvrijheid leidt tot onaanvaardbaar grote verschillen
De ambitie om dichtbij de inwoners, op maat en passend bij de persoonlijke en lokale situatie oplossingen te vinden, leidt soms binnen een paar vierkante kilometer tot onaanvaardbaar grote verschillen. Of iemand met een beperking wel of niet voldoende passend wordt ondersteund blijkt in de praktijk afhankelijk van hoe de gemeente er financieel voor staat of hoe de bestuurlijke cultuur er is. Ook de grootte van de gemeente speelt een rol, de samenstelling van de populatie en de aanwezigheid van professionele expertise. Dezelfde beperking of hulpvraag kan zo dus in verschillende gemeenten tot volstrekt andere oplossingen leiden. Sterker nog: vanaf het begin van de decentralisaties zagen we dat mensen met ‘dezelfde’ beperking in de ene gemeente wel konden rekenen op passende ondersteuning en in de andere gemeente niet. Waar het verdrag volledig is gestoeld op gelijke behandeling en een discriminatieverbod, zijn de decentralisaties gebaseerd op ruimte voor verschillen, binnen de kaders van de wet.
Universele mensenrechten op gespannen voet met lokaal beleid
Dat pakt vaak onhandig uit. Zo blijven mensen moeite houden met verhuizen naar een andere gemeente. Het blijft een zoektocht naar de juiste ondersteuning voor zichzelf, hun partner of kinderen. Deze aanhoudende signalen, geven te denken over de vraag hoe universele mensenrechten zich eigenlijk verhouden tot de beleidsvrijheid in een gedecentraliseerd stelsel.
De staatsverantwoordelijkheid voor de universele rechten uit het verdrag enerzijds, en de lokale invulling van het verdrag anderzijds. Ze staan vanaf dag één al op gespannen voet. De staat moet verantwoording afleggen in Genève, over een hele batterij aan zaken waarover ze sinds de decentralisaties echt helemaal niets meer te zeggen heeft. Dat is op zijn minst problematisch.
Niet in de laatste plaats voor burgers met een beperking zelf, die sinds de decentralisatie niet meer weten waar ze op mogen rekenen als het gaat om ondersteuning, participatie en inclusie. Als alles vastloopt kunnen zij alleen nog via de weg van bezwaar en beroep proberen hun ‘recht’ op ondersteuning te halen. Het feit dat zij doorgaans in het gelijk worden gesteld, maakt helemaal duidelijk hoe moeilijk gelijke rechten te decentraliseren zijn.
Decentralisaties maken het dus mogelijk om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. Ze maken het moeilijk om de universele rechten uit het VN-verdrag te verzilveren, tenzij de centrale overheid de regie houdt. De grote vraag blijft welk oordeel de VN-commissie zal vellen over de in Nederland ontstane situatie. Een situatie waarin de staat verantwoordelijk is voor het realiseren van voortgang, waarvoor ze in de uitvoering niet verantwoordelijk is.
Door: Illya Soffer
Bron: www.sociaalweb.nl (opent in een nieuw venster)